Spot 3 – Brouwershaven en haar visserij

Het belang van de visserij voor het nog jonge Brouwershaven

Behalve als invoerhaven van bier kreeg Brouwershaven al vroeg betekenis als vissershaven. Spoedig vestigden er zich haringvissers. Zo kreeg Brouwershaven van graaf Willem IV in 1344 het privilege van vrije haringmarkt, dat in 1351 door graaf Willem V echter weer ingetrokken werd. Uit de keuren van Brouwershaven, die door Hertog Albrecht in 1390 bevestigd werden, zou echter weer blijken dat de haringvisserij veel welvaart gaf.

In 1344 kreeg het dorp ook tolvrijheid in Holland en Zeeland. Voor dit privilege moest behoorlijk betaald worden. Er mag dan ook verondersteld worden dat Brouwershaven een belangrijke scheepvaart had. De voornaamste afzetplaats was Keulen, maar ook werden Brouwse schepen gezien in Engelse havens, waar zij haring, meekrap, zout en uien brachten en steenkool en wol haalden.

In 1410 deden de Schotten onze haringvissers zoveel overlast aan (enkele vissers werden zelfs doodgeslagen) dat Hertog Willem onze vissers vergunde om de schade op hun vijanden te verhalen. Hieruit blijkt dat de vissers ui Brouwershaven toen al schepen bezaten die geschikt waren om voor de Schotse kust te vissen.

De haringvisserij leverde de voornaamste inkomsten voor de bouw en het instandhouden van het kolossale kerkgebouw van Brouwershaven. In de 14e en 15e eeuw vonden belangrijke uitbreidingen aan het gebouw plaats, wat indirect wijst op behoorlijke opbrengsten vanuit de haringvisserij.

Garnalenvangst in Brouw, de laatste 100 jaar

In 1871 werd tussen Arnemuiden en Vlissingen de Sloedam gelegd, waardoor veel vissers uit Arnemuiden hun visserij verplaatsten naar andere plekken in Zeeland, waaronder Brouwershaven. Dat kwam voor Brouwershaven goed uit, want in 1872 werd de Nieuwe Waterweg geopend. De functie van Brouwershaven als voorhaven van Rotterdam – met alle maritieme werkgelegenheid van dien – kwam te vervallen. Nieuwe bedrijvigheid was hard nodig en dat kwam uit de visserij. In het bijzonder de garnalenvangst nam een hoge vlucht; Brouwershaven werd één van de belangrijkste garnalenhavens van Zeeland. Een eeuw later, in 1972 kwam daar een eind aan vanwege de afsluiting van de Grevelingen met de Brouwersdam.

 

Brouwse vissersfamilie

De familie De Nooijer behoorde tot de groep Arnemuidense vissers die in 1872 hun visserij verplaatste naar Brouwershaven en een eeuw later de laatste Brouwse visser leverde.
Jan de Nooijer was een bekende verschijning in Brouwershaven. Hij woonde aan de Nieuwstad. Samen met zijn broer Stoffel heeft hij jaren het beroep van visser uitgeoefend. Hij overleed op 23 februari 1978.

 

Vissen met netten

Vissen doe je met netten, al eeuwen lang. Voor de garnalenvangst werd gebruik gemaakt van een specifiek net: het kornet.
Hoe dat werkte laten we hier zien. Geïllustreerd met mooie foto’s uit het archief van de familie De Nooijer.

           

 

Garnalen koken aan boord

Vanaf de jaren ’20 van de vorige eeuw werden de vers gevangen garnalen (op z’n Zeeuws: “gornet”) al aan boord, op het voorschip, gekookt. Dit noemde men “flauwe gornet”, ze waren gemakkelijker te pellen dan zoute gornet. De mand wordt direct van boord over een zift gehaald om de kleine van de grote garnalen te scheiden. De grote zijn geschikt voor consumptie, de kleine gaan naar de drogerij om verwerkt te worden tot veevoer.

Hieronder is Stoffel de Nooijer uit Brouwershaven de garnalen aan het koken. Hij was daar een expert in. De garnalen worden gekookt in water, waarin grof zout is gemengd (per 7 kilo garnalen worden 10 kolenschoppen grof zout toegediend!). Deze bewerking is nodig om de garnalen de nodige conservering te geven. In die tijden ontbrak
deugdelijke koeling.

     

 

Netten boeten

De visnetten moesten doorlopend worden gerepareerd. Een ingewikkeld werkje dat ook wel bekend staat als ‘netten boeten’.
Het ronde houtje is een ‘maasstok’ voor het boeten van netten. Daarmee werd de grootte van de mazen van een net constant gehouden. Tegenwoordig gebruiken ze daar een stukje pvc-buis voor.

 

Boetnaalden

Andere namen voor de naalden zijn: breinaald, spoel, knoopnaald of maasnaald. De breinaalden bestonden vroeger vaak uit (vlier)hout of been. Tegenwoordig zijn
de knoopnaalden meestal van kunststof gemaakt.

 

Maasstok

De maasstok die gebruikt word bepaalt de grote van de mazen van het visnet of fuik. Een veelvuldig gebruikte maasstok is een stukje PVC buis (gebruikt in de bouw om elektriciteitsdraden door te trekken), maar ook een houten of metalen maasstok kan prima.

 

Garen

Boetgaren bestond vroeger uit de beschikbare natuurlijke materialen. Vooral katoen breigaren werd veel gebruikt. Tegenwoordig wordt meestal kunststof draad gebruikt
van nylon. Het gewone nylon breidraad is glad.

 

Kor

Net als platvis wordt garnaal gevangen door een sleepnet (kor) dat over de bodem wordt voortbewogen. Het net voor de garnalenvisserij heeft vanzelfsprekend kleinere mazen en is trechtervormig. De garnalen kor is voorzien van een houten (en later metalen) ‘boom’ (ruffel) om het net tijdens het slepen open te houden.

 

De vismijn

De garnalen (en andere visvangsten) kwamen aan wal bij de Vismijn, gelegen aan de Haven Noordzijde tussen het gebouw van het loodswezen en het Tonnenmagazijn. In de Vismijn werd de vis bij afslag verkocht aan vishandelaren.

De vismijn aan de Haven Noordzijde is begin september 1956 in gebruik genomen.
 

De bouw zal dan rond 1955/1956 zijn geweest. De foto van het gebouw is van 1962.

Links staat Jan de Nooijer en rechts naast hem staat Leen van Beveren van Vishandel Van Beveren. Ze zijn hier de garnalen aan het wegen op een bascule met gewichten.

 

 

Garnalen pellen

1936. De garnalenpellers dragen de toen bekende zinken emmers, helemaal gevuld met garnalen.

 

 

De Visserstrui

Visserstruien zijn globaal tussen 1860 en 1950 door vissers en andere scheepsbemanningen langs de Nederlandse kusten gedragen als werkgoed. Na het afschaffen van het haringkaakverbod in 1857 konden Nederlandse vissers op het continentaal plat bij Schotland en Engeland gaan vissen. Door de komst van koelschepen (als loggers) slaagden de Nederlandse vissers erin om veel noordelijker dan voorheen te vissen. Veel vissers namen Lerwick (op de Shetlandeilanden) als tijdelijk uitvalshaven.

Vissers waren de eersten en heel lang de enigen die truien als bovengoed droegen. Deze truien werden gebreid door hun moeder, vrouw, zuster, dochter of in opdracht door weduwen volgens de motieven die de vrouwen in hun hoofd hadden. De patronen werden overgeleverd van moeder op dochter, maar nooit opgeschreven. Vaak waren de patronen gebaseerd op de gesmokte kielen welke voorheen als bovenkleding dienst deden. Ieder vissersdorp had zijn eigen specifieke visserstrui. Deze specifieke motieven waren plaatsgebonden. Zo konden verdronken vissers herkend worden, en indien mogelijk, thuis gebracht. Iedere visser droeg ook gouden oorbellen. Wanneer het niet mogelijk bleek de visser thuis te brengen, kon hij voor de tegenwaarde op de plaatselijk begraafplaats begraven worden. In die dagen droeg men vaak geen identiteitspapieren bij zich.

De visserstruien hebben een T-vorm en worden aan een stuk rondgebreid en bevatten dan ook geen naden. Traditioneel werden ze gebreid met sajet, het garen dat gesponnen werd van de kortharige vacht van het Texelse schaap. Door het aanwezige natuurlijke wolvet (lanoline) niet volledig uit het sajet te wassen, hadden de gebreide truien niet alleen een aanzienlijke glans, maar werden ze ook warmer en water afstotender.

Brouwershaven blijkt te beschikken over twee verschillende visserstruien. Te weten “staand wand” en “de kentering” (omslagpunt van het tij van eb naar vloed of omgekeerd).

Brouwse visserstrui “de kentering”.