Verhalen van Overlevenden
De gezusters Slager aan de Markt in Brouwershaven, met het gat onder het huis
Toen in de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 de vloedplanken aan de haven het begaven stroomde het water het stadje in. De vloedplanken die de straten afsloten, werden overspoeld en naar alle kanten kolkte het water door het oude stadje de lager gelegen polders in.
Oude onderpuien bezweken onder de abnormale druk van het onstuimige water. Zo ook de onderpui van het huis aan de markt van de zussen Katrien Slager en Beth van der Wal-Slager, links van Hotel Ringelberg.
De zussen zijn ternauwernood gered door Jaap Slager, een neef, uit de Zuiddijkstraat.
Toen het water steeg zei zijn vrouw: Zou je niet eens gaan kijken of tante Katrien en Beth hulp nodig hebben?
Eenmaal daar aangekomen zaten de zussen op een tafel in de keuken in het souterrain op hulp te wachten. Jaap heeft ze toen snel meegenomen naar zijn huis via de Nieuwpoortstraat. Even later bezweek de pui door het water en het water spoelde door de keuken het souterrain in. Als ze nog op die tafel hadden gezeten waren ze door het water de polder Schouwen ingespoeld.

Het verhaal van groenteboer J. den Bleijker
Den Bleijker woonde met zijn vrouw (het stel had geen kinderen) in het huis dat is weggeslagen naast het Stadhuis in de Noorddijkstraat. Zie foto’s van het gapende gat waar het pand stond.
Ten tijde van de stormnacht braken de vloedplanken en kwam hun huis onder zware druk te staan.
Het water kolkte naar binnen en ze vluchten daarom naar boven. Toen het pand begon te bewegen zijn ze via een raam op zolder in de dakgoot van de buurman geklommen. Ze waren nog maar enkele minuten op het dak van de buurman toen hun hele huis met geweld instortte compleet met inboedel wegspoelde naar de Korenmarkt. Ze waren alles kwijt maar leefden nog.

Het gezin Jonker
Ik woonde met mijn gezin in Brouwershaven. Mijn man en ik hadden vijf kinderen. Ze waren 11, 10, 8, 6 en bijna 3 jaar oud. We hadden een klein boerenspulletje aan de Korenmarkt net naast de openbare school en vlakbij de Grote- of Sint Nicolaaskerk.
Het was die hele dag al erg hoog water en op heel Brouwershaven hadden ze de vloedplanken gezet. Dat waren we wel gewoon, want het water kwam in die tijd regelmatig op de kade als het springtij was en het water liep dan ook zo het Vorenomme (de Markt) op.
Het was die hele dag al zulk vreselijk weer met hagelbuien en zware storm. Onze kinderen sliepen normaal altijd op zolder. Omdat de dakpannen zo klapperden en het zoveel lawaai was boven hadden we wat bedden naar beneden gehaald en sliepen ze in de kamer en in de bedstede bij ons. Zo rond 2.00 uur werden we wakker gemaakt en kwamen ze vertellen dat het water over de vloedplanken kwam. Wij woonden net beneden aan de oprit en het water kwam dus al snel vanaf de Noorddijkstraat naar beneden richting de kerk. Wij hebben dus eerst maar weer alle matrassen en dekens terug naar boven gesjouwd en kinderen naar boven en het eten daar gebracht. We hadden gelukkig ook een petroleumstel nog net op tijd boven gebracht.
Mijn man was nog bezig wat spullen naar boven te brengen toen het opeens helemaal fout ging. Door de druk van het water barste opeens onze voordeur uit de hangen en kolkte het water met een noodgang naar binnen. Mijn man werd door het water zo van de trap gesleurd. Ik ging snel op mijn buik op de rand van het trapgat liggen en kon hem even daarna aan zijn jas pakken. We waren daar wel erg van geschrokken. Hij had dan wel een nat pak maar we hadden het wel gered. We keken vanaf de zolder steeds door het dakraam naar de toestand buiten. Op een gegeven moment zei mijn man “kom eens kijken” en toen zag ik dat de huizen van groenteboer Johannes de Bleijker en de winkel van schilder Job van den Hoek door het water vanaf de haven waren weggedrukt. Tussen het stadhuis en de melkwinkel van Toos Bos zat een groot gat en het water stroomde nu zo vanaf het Vorenomme naar beneden.
Later is gebleken dat dit onze redding is geweest want het puin van deze huizen was precies voor ons huis op een grote hoop gespoeld en vormde zo een stroombreker voor het aanstormende water. Dit werd nu door het puin richting de Grote Kerk en de Schuitkade gedwongen. Maar dat zagen we pas toen het eenmaal weer licht was.
In de loop van de volgende dag zakte het water en kon mijn man naar zijn broer lopen die een eindje bij ons vandaan aan de Zuiddijkstraat een slagerij had.
Het bleek dat die helemaal nergens iets van gemerkt had Die had gewoon heel de nacht geslapen en het water was in die hooggelegen straat ook zo weer door de verschillende slopjes naar beneden gelopen.
We hebben eerst ons gezin daar in de Zuiddijkstraat gebracht en haalden vervolgens de beesten uit de schuur. Gelukkig stonden die nog aardig droog. Ze hadden maar tot hun knieën in het water gestaan. We hadden ook een zeug met biggen en die lag nog helemaal droog. Alle beesten brachten we naar het Tonnenmagazijn want daar stonden ze hoog en droog.
Na een paar dagen kregen we bericht dat de vrouwen en de kinderen werden geëvacueerd. Mijn man en mijn zwager Marien moesten achterblijven om voor de beesten te zorgen. We werden in een groot schip naar Dordrecht gebracht. Vandaar werden we met bussen naar de Jaarbeurshallen in Utrecht gebracht en daar moesten we wachten tot we hoorden waar we naar toe konden. Uiteindelijk kwamen we in Kamerik terecht. Ik kwam natuurlijk daar met vijf kinderen en kon niet samen in één gezin. Mijn twee oudste dochters werden bij een ander gezin gebracht maar wel dicht in de buurt.
Achteraf waren we te vroeg weggehaald. Mijn broer, die visser was in Yerseke, was met zijn schip naar Brouwershaven gekomen om ons op te halen. Yerseke stond niet onder water dus konden onze beesten daar wel naar toe. Mijn broer heeft die toen meegenomen en daar bij een boer gebracht.
Nu konden mijn man en mijn zwager ook weg uit Brouwershaven maar ze hadden geen flauw idee waar ze ons moesten zoeken. Na enig speurwerk hebben ze ons wel gevonden.
Wij zijn niet zo heel lang in Kamerik gebleven. Zo gauw het kon zijn we naar mijn moeder in Yerseke verhuisd. Dat was ongeveer eind april. In november hadden ze het gat in de Schelphoek weer dicht en konden we terug naar Brouwershaven. Van de H.A.R.K. (Hulp Actie Rode Kruis) kregen we een kolenkachel en wat potten en pannen. Mijn man kreeg wat gereedschap, zoals een schop en een bezem en zijn we aan de wederopbouw begonnen.
In 1958 was het hele herverkavelingsproces rond en konden we onze bezittingen bij de kerk verkopen aan aardappelhandel Van Beveren. We konden verhuizen naar onze nieuwe boerderij “De Vlake” in de Zwaardweg tussen Kerkwerve en Scharendijke. Daar hebben we gewoond tot mijn man met pensioen ging. We hebben toen de boel verkocht, omdat geen van onze jongens het bedrijf over wilde nemen.

Brief van Joke van de Velde aan zus Koos in Scheveningen
Dinsdagavond 3 februari 1953
Lieve allen,
Ziezo Koos, ik zal nu eens uitvoeriger van onze belevenissen schrijven. Er is zoveel dat ik niet weet waar te beginnen, het is en was in één woord verschrikkelijk al dat water. Laat ik beginnen met zaterdagmiddag, toen was er flink wat water en zondagmorgen was het springvloed en zou het half 5 hoog water worden en het stormde zo hard dat wij tegen elkaar zeiden: “dat kan wat worden“.
We hadden de wekker om half 3 gezet en gingen om 11 uur naar bed. We lagen er even op of er werd geklopt, het water stond al tegen de muziektent. Kees er uit en ik later ook, ik was niet gerust en heb me ook aangekleed en ben naar buiten gegaan. Het was flink hoog water en het kwam erg hard op, het was zo hoog dat Kees niets meer kon doen en zei: ‘ik ga zo maar bij moeder alles boven zetten’, ik werd er zenuwachtig van en bleef buiten, ik had geen rust, ik heb nog iemand aan een paar boterhammen geholpen. Flip nog aan de thee en beschuit dat was tegen 3 uur. Hij zei ik zou wel naar Kees willen maar moet bij Van ’t Hof helpen. Op het Havenplein ging het water overal over de planken heen en door de ramen. Ik ging ook weer naar buiten en er kwamen nog wat mensen kijken voor de vloedplanken, er liep al aardig wat overheen en er doorheen en ineens een klap en iedereen hals over kop weggevlogen en ik stond als verslagen achter de deur en moest op de trap vluchten. Nee Koos zoiets heb ik nog nooit meegemaakt en hoop het nooit meer mee te maken. Met donderend geraas nog erger dan de wind vloog het water van het slop af en door de straten, ene kolkende massa.
Ik zat daar met twee slapende kinderen en heb door het raampje boven de buren hard geroepen om eruit te komen, behalve op de haven lag haast alles in rust. Om 4 uur heb ik de kinderen aangekleed en heb ik bij een kaarsje in de keuken nog wat opgeraapt en opgestapeld, daar was het nog niet zo erg als in de kamer. Toen later de kleren en jassen aangedaan en zo hebben we daar gezeten. Om 5 uur hield het op door de straat, toen was de schilderswinkel en De Bleijker zijn huis ingestort en liep daar het water door die ruimte de Korenmarkt en Schuitkade in.
Den Bleijker en zijn vrouw hebben zich boven door het raampje naar de buren kunnen redden. Was deze doorbraak niet gebeurd dan hadden we van Piet en Jo en hun gezin ook niets meer gezien. Die hebben zich nog gered op zolder maar hebben zo wat niets als hun kleren aan hun lijf. Die zijn ’s morgens om half 8 verlost. Ja Koos, Kees kon niet meer naar ons toekomen. Wij wisten niet wat er bij moeder gebeurd was en hij niet bij ons. Het werd 7 uur en ik was bij tante Jans met de kinderen want ik durfde niet langer thuis te blijven. Het water heeft het slop zo diep uitgeploegd je kan niet in de werkplaats komen, het fundament is er van onder vandaan, ook zo bij de garage en onze voorgevel dat zit er nog maar je ziet het zo staan. Alle buizen en leidingen van water en licht, het ligt allemaal bloot, wel 3 á 4 meter diep. Op het schoolplein en zo naar Landman ligt het puin heel hoog. In de werkplaats heeft ook wel 40 cm water gestaan. Voor het stadhuis en op de hoek bij Clarisse zulke diepe gaten Koos, je kunt je dat niet voorstellen als je dat niet gezien hebt.
Bij Wim van Nieuwenhuize en daarnaast kijk je onder de huizen door en zo kan ik nog wel 5 blaadjes vol schrijven. En nu bij moeder, Kees kwam daar en jawel hoor, het water kwam al tegen de ruiten, eerst gedweild, vloer opengebroken en daar ’t water in laten lopen, toen brak er een ruit toen sloeg de voordeur in en Kees pakte nog gauw wat kleren. Naar boven konden ze niet meer en zijn ze in het schuurtje gevlucht en hebben ze daar toch wel 2 ½ uur gezeten. Ze hebben het kacheltje nog aan gehad maar hebben nog op de kolen gezeten want het kwam steeds hoger. Toen heeft Kees wel een paar keer geprobeerd thuis te komen. Achterom kon je nergens, alles water en puin. Toen is hij over de stoepen gegaan en bij de dokter in een gat gevallen en heeft hij zwemmend een hekje gevonden. Toen weer verder en kon niet in de Noordstraat komen van al die gaten en is toen over de haven door Baanslop naar huis gekomen door gewoon omwoelde straten. Dus die weet er ook van mee te praten, toen zag hij pas wat er hier gebeurd was. Moeder had al een paar keer gezegd: was je nu maar thuis, hoe zal ze het hebben? Kees zei: ‘o daar komt geen water hoor’.
Nu Koos, moeder is veel kwijt en er is veel kapot, garnalenkistjes zijn door de gang gedreven en liggen tegen het schuurtje. Ze is 3 paar schoenen kwijt en hebben nu 3 verschillende schoenen gevonden. Oom Bert lag alleen in het huis, ze konden niet meer boven komen. Corrie werkt als een paard. Koos het is niet te geloven, allemaal slik en stro en petroleum in het water van de tras. Waterleiding en licht hebben we niet. Wij hadden van Clarisse brood met zout water gekregen en gebakken, wat goed ging.
Bij Leen Platteschorre zijn de bussen met petroleum allemaal leeggelopen en had dus ook petroleum in de tras. Moeder haar linnenkasten zijn allemaal omgeslagen in het water, alles druipt, we hebben het hoognodige uitgespoeld en gedroogd. Alle papieren en geld doornat. Afijn Koos het is eigenlijk niet te beschrijven en nog mogen we niet klagen.
Viergever zal wel niet meer in zijn huis kunnen wonen. Die heeft ook niet meer boven kunnen komen en heeft al die tijd in het water gestaan en zich vast moeten houden.
Verderop in Brijdorpe, Dreischor en overal in het lage land zijn er die niets meer hebben dan wat ze aan hebben en dan nog meestal oude kleren.
Er zijn hier 2 kinderen en 1 vrouw verdronken. Kees heeft vanmiddag alles klaar gekregen van de kisten. Janna de Nooijer en kind en het jongste kind van Aatje. Die zijn op de hoek van de Zuiddijk meegesleurd en in de Kromwal terecht gekomen. Jan de Jong en Aatje en 1 kind zijn nog gered. Vreselijk he, als ze thuis gebleven waren hadden ze niets overkomen. Wel later op de middag is er vanuit Schouwen water bijgekomen en stond het hier achter bij de werkplaats. Tante Clara in de Heerenweg zat ook op zolder en hebben die er maandagmiddag afgehaald. Ja Koos zelfs per helikopter zijn er vandaag gered. Nu al 2 dagen vliegen er volop vliegtuigen met zandzakken, rubberboten en met brood en boter voor de evacués en het ziekenhuis, vanavond een schip met water, je begrijpt het is alles zeer welkom en het is nu anders als in de oorlog dan kreeg je of hoorde je niets en nu komt er van alle kanten hulp, het is te hopen dat de dijken spoedig wat gerepareerd worden want er komen nog genoeg N.W. stormen.
Tegen de avond is Jan van Dreischor met gezin met niets anders dan zijn geld op Brouw aangekomen, die zijn vanmiddag verlost, die zaten met zo’n 70 man in café Slager. Van Tholen hebben we nog niets gehoord en ook niet van tante Mientje en tante Betje. Kom Koos we willen naar bed, hebben nu in 3 nachten nog niet geslapen. Het doorstane en de vreselijke verhalen verhinderen je te slapen. Vanavond is moeder weer thuis om te slapen, want Koos met oude mensen is het wat hé.
De oude mensen van Wesdorp zijn ook weg eerst met Masier.
Nu gaat alles tegenover moeder in het Loodswezen gebouw. Paarden en koeien staan in het Tonnenmagazijn. Veel beesten zijn verdronken. De vloeren hier in huis zijn allemaal verzakt, de kachel voor staat er scheef bij. Nu hoor later wat meer en horen we van jullie misschien ook weer wel eens wat.
Hartelijke groeten van ons hier allemaal, dag hoor.
P.S.: Van Krijn zijn moeder weet ik niets af was ze soms niet thuis?
Het gezin Opree
In de nacht van 1 februari 1953 was Kees Opree bij Café Ringelberg voor een feestavond. Hij liep om 2.30 uur naar huis in de Noorddijkstraat 46 (voorheen 63) en zag vader Cats onder water staan, zo ver stond het water al op het plein.
Thuis aangekomen zei hij tegen zijn vader: “wat ut mot oare mit ‘t waeter, dat weet ik nie”.
Zijn vader Daan riep: “ga slapen”.
Om 3.30 uur een hoop geluid in de straat en geen licht meer. Kees kleedde zich aan en ging naar buiten. Toen hij de voordeur uit liep stond hij met zijn benen half in het water.
Alle 25 buren van de Diaconessenhuisjes in de Nieuwstad zijn de volgende nacht van zondag op maandag bij de familie Opree blijven slapen.
De varkens waren allemaal naar buiten gebracht en niet verdronken. Ondanks dat het grasveld schuin naar boven liep konden ze daar staan.
Zondags zijn de koeien in de Noorddijkstraat gebracht en loeien dat ze deden.
Het gezin van Jaôp en Es van Dijke-Constandse
Jaôp en Es en hun kinderen Kees en Nanny (Hans was nog niet geboren) waren thuis op de bewuste zaterdagnacht 31 januari op zondag 1 februari 1953. Zij woonden aan de Haven Noordzijde 37 in Brouwershaven.
Bij de haven stonden in die tijd meerpalen om boten aan te kunnen leggen. Op een gegeven moment stormde het heel hard en keek Es naar buiten en zei tegen haar man: “Jaôp ik zie helemaal geen meerpalen meer”. Het was allemaal zwart wat ze zag. De witte bovenkant van de meerpalen waren niet te zien. Jaôp zei: “dat kan niet, je bent gek, dat die meerpalen niet te zien zijn”.
De damplanken waren al geplaatst bij het huis. Want het gebeurde wel vaker dat het water hoger kwam dan normaal. Het water kwam zachtjes over de damplanken en dat hoorde Es tegen het raam. Ze ging weer kijken. Ze zei tegen Jaôp kom nu maar eens kijken want het water komt over de damplanken. Toen is Jaôp naar buiten gegaan en ging schoren tegen de damplanken plaatsen en proberen de kanten te vullen met kolenstof, zodat het wat steviger zou worden maar dat spoelde net zo hard weer weg.
Giel Constandse, broer van Es, die al met zijn enkels in het water liep, kwam over het Havendijkje ‘t Ootje (achter langs) en die nam dochter Nanny mee naar de Noorddijkstraat.
Inmiddels braken de damplanken en de ramen en kwam het water naar binnen. De laden en deuren van de kasten vlogen open en Jaôp en Es stonden tot hun middel in het water.
Es wilde met zoon Kees over het Havendijkje ’t Ootje achter Giel en Nanny aan. Maar het water was maar aan het stromen en kolken, waardoor ze achter het pakhuis bijna met Kees is verdronken. Ze kon zich gelukkig aan de muur van het pakhuis vastpakken en is zo met Kees teruggekomen naar achteren. Ze wilde toen achter langs bij de familie Roon. Op die plek was al veel grond uitgespoeld door het water waar een bunker en het pakhuis stond. Het was een hele diepe pit. Daar was het water rond aan het kolken. Es wilde daarheen vluchten maar Jaôp zei: “je verzuupt daar”, omdat het zo kolkte rond die gebouwen. Uiteindelijk kwamen ze op het dak terecht. Daar hebben ze uren met zijn drieën gezeten. Op dat moment voelde je geen kou door de spanning.
Op een gegeven moment kreeg Jaôp een ladder te pakken en die heeft hij van het pakhuis naar het huis (bovenverdieping) kunnen leggen. Hij is daar met zijn vrouw en hun kind Kees overheen gelopen in het donker. Tot half de trap stond het water. Uiteindelijk hebben ze alle dekens gepakt die ze hadden en zijn daar onder gaan liggen. Op dat moment voelde Es pas hoe koud het was.
Uiteindelijk is Nanny met ome Giel in de Nieuwstraat/Noordijkstraat (woonhuis van de smederij) terechtgekomen en is zij door een klein raampje bij haar opa en oma naar binnen getrokken. Ook Giel is daar doorheen gekropen. (Zie klein raampje rechts onder op de foto).
Ook de gemeentebode is door dit zelfde raampje naar binnen getrokken omdat het water door de straat binnen rolde en hij net naar buiten wilde gaan om bij het gemeentehuis te gaan kijken.
Uiteindelijk is de hele voorraad kolen (er lag een flinke voorraad met de winter) en de huisraad weggespoeld. Ze hebben later in het poldertje nog wel eens wat teruggevonden.
Dit verhaal is pas na 50 jaar huilend verteld. Eerder wist de familie niet meer dan dat ze op het dak hadden gezeten. Uiteindelijk is het gelukkig goed afgelopen.

Het gezin Beeke
Het is maar goed dat de boerderij van Fam. Beeke bovenop de Noorddijkstraat staat want anders was het huis waarschijnlijk verloren gegaan met de Ramp van 1953.
Met man en macht hebben de mannen uit Brouwershaven een zware zandzakken- dam tegen de schuur aangelegd. De heer Beeke was aangesteld als waterpomp machinist om het vele water wat over die dam heen vloog bij stormachtig weer met die pomp weer terug in zee te pompen anders zou Krabbendijke helemaal blank komen te staan.
De drinkwatervoorziening was toen uiterst gebrekkig, men was aangewezen op regenwater wat in de ”TRAS ” werd opgevangen.
De woonboerderij heeft een dergelijke ondergrondse voorziening en is gebouwd in 1916, deze betonnen watertank is nu nog aanwezig.
Later hebben grondwerkers een persleiding aangelegd vanaf het drinkwater pomp station in Haamstede via de Lange Dijk > Schouwse Dijk > over het grondperceel wat nu sportveld is > via de Stadswal naar de Noorddijkstraat. Het is een 30 cm dikke persleiding gemaakt van asbest.

Gezin Frans en Maatje Jansen-Glas
Brouwershaven, zaterdagmiddag 31 januari 1953 en later
De weinige Brouwenaren die de Noordwester-storm trotseerden, riepen elkaar toe: “dat wordt dammen vanavond”. Misschien valt het mee, oppert er één. ’t Is pas om elf uur laag water en als het niet ebt, vloeit het ook niet, maar ’t is wel springtij. Toch klinkt al spoedig overal het kloppen van de hamers op de vloedplanken voor de deuren en bij sommigen ook voor de ramen. De gemeentewerklieden schuiven de lange planken in de gleuven voor de ingangen van de straten.
Frans Jansen kwam ’s avonds in donker thuis van een oefening met leden van de Nationale Reserve in de Westhoek. Hij vertelt: hoewel het erg stormde maakte ik mij niet ongerust, maar ik ging toch, met mijn helm op, nog even naar het bedrijf op het Havenhoofd kijken. In de Molenstraat lagen al afgewaaide dakpannen. De radio meldde om elf uur: Noordwesterstorm met orkaankracht en gevaarlijk hoog water, maar wat betekende dat?
Meer indruk maakt op mij het bericht dat de vissersboot OD10 van Jaap Molensteeg uit Ouddorp bij Katwijk of Noordwijk op het strand tegen de duinen zat. De haven was om elf uur, toen het eigenlijk laag water was, al bijna helemaal vol. De damplanken voor de deur had ik al geplaatst, die voor de ramen zou ik ’s nachts nog wel bekijken. De wekker dus op drie gezet, maar toen ik bovenaan de trap kwam zag ik mijn hoed halverwege de trap op het water drijven. Ik was te laat met de planken voor de ramen. De schrik sloeg me om het hart, omdat ik dacht dat het mijn schuld was dat door onze kapotte ruiten het poldertje achter ons huis was volgelopen. Want daar stonden alle machines van het loondorsbedrijf van Van der Wekken. Ik zou voor de schade aansprakelijk kunnen worden gesteld.
‘s Morgens bleek dat heel Brouw onder water had gestaan, de ravage was enorm, alle deuren waren opengeslagen, keukengerei en boeken lagen overal in de tuin. Gelukkig waren de kinderen niet wakker geworden.
Buiten ontmoetten we Kees Jonker, de gemeentewerkman, hij vertelde dat bij het stadhuis alle huizen onderspoeld waren door de enorme waterstroom. Janna de Nooijer uit de Heereweg met haar dochtertje en een nichtje waren gevlucht uit hun huis en in de Zuiddijk verdronken.
Wat er verder in de omgeving was gebeurd wisten we niet, er was geen stroom, geen licht en geen water. Bij de Muziektent werd spoedig met man en macht gewerkt aan een dam dwars over het plein, opdat de volgende vloed de huizen naast het Stadhuis niet verder zou vernielen. Vergeefs, want de dam brak bij het volgende getij alweer door.
Burgemeester Van Leeuwen was pas twee maanden in functie en verbleef in weekenden nog in Scheveningen. Locoburgemeester, wethouder J. Dekker nam de leiding en besloot de mannen van de Nationale Reserve op te roepen. Weldra kwamen er ook berichten over de vreselijke toestanden in Duiveland en Zierikzee en de grote doorbraak bij Schelphoek waardoor de grote polder Schouwen, waarin geen binnendijken zijn, geheel onderliep. Daardoor stroomde het zeewater bij elke vloed tot tegen de Noorddijkstraat, de Zuiddijkstraat en de Zuidwal, terwijl ook de kerk steeds onderliep.
Na de zware storm van zaterdagnacht besloot burgemeester Van Leeuwen direct naar Brouwershaven te gaan.

Bron: Geertje Jansen
Egbert en Janny Prent, hun evacuatie en terugkeer in 1953
Het huis aan de Provinciale Straatweg B69, later nr. 1, was tegen een lage dijk gebouwd en vrijwel ongeschonden en ze dachten er nog te kunnen blijven. Pa (Egbert) hielp met een groepje mee om per boot mensen uit hun huizen te halen, waaronder zijn zwager Koos Vos met zijn gezin in de polder bij Kerkwerve. Hij had een stormlantaarn meegenomen en die werd voorin de boot gezet.
Na een paar dagen kwam de verordening dat de bevolking moest evacueren, omdat de toestand onhoudbaar was geworden. Alleen een groep mannen moest blijven, waaronder pa.
Mijn moeder (Janny) moest wel vertrekken, maar Egbert weigerde haar alleen te laten gaan. Hij had immers in de oorlog te vaak gezien hoe gezinnen uit elkaar werden gerukt. Zo vertrokken ze op donderdag 5 februari met een vissersboot richting Dordrecht, waar vandaan ze verder werden gebracht naar hun opvangadres. Ze kwamen terecht bij de familie Zijtveld in Loosdrecht, waar ze ondanks alles een goede tijd hadden.
Omdat er vrijwel geen communicatie mogelijk was hoorden ze niets uit Brouwershaven en wisten dus ook niet of er nog iets van hun huis over was. Na 6 weken hield Egbert het niet meer uit en besloot, hoewel er niemand werd toegelaten op het eiland alleen terug te gaan om poolshoogte te nemen. Na een lange reis die – naarmate hij het rampgebied naderde – steeds moeizamer verliep kwam hij uiteindelijk op Anna Jacoba polder aan. Nu moest de laatste hindernis nog genomen worden, namelijk de veerboot naar Zijpe, waar gecontroleerd werd.
Er stond een groepje werklui uit Brabant met allerlei soorten gereedschap (schoppen e.d.) te wachten om over gezet te worden naar het eiland om aan de herstelwerkzaamheden deel te nemen. Hij knoopte een praatje met hen aan en toen bleken zij allemaal een pasje te hebben als bewijs van toestemming om het eiland te betreden, wat voor anderen ten strengste verboden was. Een van hen had toevallig twee pasjes bij zich en gaf er één aan hem, in ruil voor een sigaret. Hij bemachtigde ook nog een schop en kon zich zo bij hen aansluiten.
Eenmaal op de boot had hij opnieuw geluk.
Er werd ook een vrachtwagen van de firma Vaane overgezet, de vrachtrijder kwam uit Scharendijke. Hij vroeg aan de chauffeur of hij een stukje mee kon rijden. Die bleek naar Scharendijke te moeten maar moest via Brouwershaven rijden om dat dat de enige begaanbare weg was. Hij werd voor de deur afgezet!
Het huis was gelukkig helemaal intact, alleen een later aangebouwd schuurtje was gedeeltelijk weggeslagen. Op een klein stukje van de zolder zat de poes, dolblij dat er weer iemand was. Ze had zich in leven gehouden met het vangen van muizen.
Hij liep eerst het huis door en alles was zoals ze het achter hadden gelaten. Daarna was zijn eerste werk het aanmaken van de kachel.
Zijn terugkomst was niet onopgemerkt gebleven en er verscheen algauw iemand van het gemeentehuis met de boodschap dat hij bij de burgemeester moest komen. Die vroeg natuurlijk hoe hij terug was gekomen en of hij wilde blijven om te helpen met het opruimen en sorteren van aangespoelde spullen, want hij stond bekend als een betrouwbaar persoon. Dat wilde hij alleen als mijn moeder ook weer terug kon komen en dat mocht. Hij haalde haar op in Loosdrecht en zo zijn ze samen weer thuisgekomen.
Het verhaal van de familie Janse-van Ast
Zaterdagavond 31 januari 1953
Maris en Nellie Janse-van Ast gaan kaarten bij de familie Lievense op de Markt. Toen ze naar de Markt liepen stormde het al.
Na een tijdje zei Nellie: ‘Maris we gae nae ruus want de kinders laege alleen’.
De volgende dag 1 februari zagen ze dat ’t Heereweegje al was volgelopen met water. Maris zegt tegen Nellie: “‘k gae nae m’n vaeder en moeder (die in Den Osse woonden) en haele ze nae de Zuuddiekstraete’”.
Maris is naar Marien Lievense gelopen om met hem zijn ouders te gaan halen. Maris droeg zijn moeder Pietje op zijn rug naar Brouwershaven.
Als ze niet gelijk naar Den Osse waren gegaan, waren Maris zijn ouders verdronken.
Weer terug aangekomen in de Zuiddijkstraat, het linkse huis op de foto, waar Maris woonde, zegt hij tegen zijn moeder: ‘Wat aie omaelle mee enome in je tasse?’ ‘Een tasse vol mit sokken’ zegt zijn moeder: ‘ik docht m’n kriege natte en koue voeten en daerom neem ik zovee mogelijk sokken mee’.
De volgende dag zijn ze met elkaar naar de ouders van Nellie gegaan, die woonde ook in de Zuiddijkstraat, maar aan de andere kant, iets hoger gelegen. Daar voelden ze zich veiliger.

Terug: Klik hier